De Schilder als mikado-speler
FREDERIK VAN LAERE, 2010

n.a.v. een atelierbezoek bij Bart Vandevijvere, Marke, april 2010

Het MAC’s in Hornu haalde onlangs de verbluffende video Der lauf der Dinge (1987) van Fishli en Weiss vanonder het stof. Dat is een half uur durende domino-uitputtingsslag, waarbij een beweging nu eens snel, dan weer tergend traag verder sukkelt door de opeenvolging van georchestreerde ongelukjes, kinderlijke experimenten met houten latten, autobanden, zwellende en verdampende vloeistoffen, vuurwerk, kantelende en vallende rommel allerhande. Een video die blij maakt, omdat hij kinderlijk charmeert en fascineert. Als twee kwajongens die de wetten van de fysica ontdekken in vaders schuurtje…”

Ik denk er even aan terug op het atelier van Bart Vandevijvere, een kraaiennest op de zolder van een rijwoning, afgesloten door het valluik van de zoldertrap. De vlekken op de houten vloer en langs de muur maken meteen duidelijk dat hier geen klassiek chevalier-schilder werkt, maar eentje die zijn doeken kantelt, op de grond manoeuvreert, onderwerpt aan een resem bewegingen. De komende twee uur zullen lijken op een auditieve en visuele dj-set, waarbij Bart zowel muziektracks als schilderijen blijft opdiepen, schichtig of trager, en afhankelijk van mijn verbale of non-verbale reactie daarop, de sfeer probeert gaande te houden met hier en daar een enthousiaste bindtekst. Dat entertainment ging hem overigens bijzonder goed af, te oordelen aan mijn humeur en mijn verbazing over de snel verlopen tijd.

Drie kwart van het experiment van Fishli en Weiss bestaat uit aandoenlijke pogingen om “de loop der dingen” te sturen in een richting van gecontroleerd oorzakelijk verband, waarbij het pad van één actie naar een finale op voorhand al knutselend werd uitgestippeld en geregisseerd. Meer dan technisch vernuft speelt de pure hoop dat de elementen zullen reageren zoals verwacht, een bijzonder grote rol in de afloop. Wat Bart in zijn geschilderd oeuvre doet, is grotendeels gelijkaardig. De parameters van het experiment zijn uiteraard compleet verschillend en vrij traditioneel: verf en doek. Van drager en medium worden de uitersten verkend. Bart lost verf op, maakt ze stroperig, klopt ze soms vol lucht als een betere sabayon, laat ze half stollen, opnieuw desintegreren, wast ze weg, onderbreekt haar gesluier en de loop van haar druipers nu eens niet, dan weer voorzichtig, of een enkele keer abrupt met een baan tesa-tape. Tijdens dat proces flirt hij continu met het verval van structuren, met de afgrond van chaos, maar met een blijvende en dwingende ambitie van controle. In dit geval werd gekozen voor acrylverf, een materiaal dat de vreemde, tot het uiterste gevoerde spagaat van contrasten aankan. Bart kan begeesterend vertellen over het ontstaan van één vlek, over de inwerking van warmte van een haardroger in een poging om het drogen te beïnvloeden, over daardoor ontstane krimprimpels, over de gevolgen van aftapen… Dit proces verhoudt zich tot traditionele schilderkunst als alchemie tegenover wetenschap: een proto-wetenschap, waarin je door trial and error greep krijgt op enkele processen, maar die vol mysteries en halve mislukkingen blijft.

Er speelt muziek op de achtergrond van ons gesprek. Deze zolderruimte is al even getaand door noten als door verf. Barts fascinatie voor experimentele muziek is algemeen bekend, de invloed daarvan op zijn plastische taal haast een open deur. De verleiding om afzonderlijke doeken te lezen als staaltjes synesthesie en op zoek te gaan naar herkenbare sporen van “zichtbare klanken” is groot. Voor een keer speelt mijn muzikaal analfabetisme in mijn voordeel. Ik laat die besmetting van mijn kijken niet toe.

De chronologische ijk voor wat ik te zien krijg, zijn twee werken uit een reeks van vijf jaar terug. Barts jarenlange onderzoek stolde in dat stadium op een serie horizontale doeken, waarbij visceuze verfsporen en in elkaar vloeiende partijen vrij uitgesproken doorsneden worden door lichte en donkere horizontale banden. Een overijverige analyse zou van de sterk horizontaliserende doeken notenbalken kunnen maken, met daartussen fluctuerende muzische aanduidingen en ritmering. De eerste aanblik van dit soort werk maakt een habitude wakker om horizontale formaten met doorlopende lijnen van links naar rechts te lezen, scannend naar een script of een partituur, die ergens buiten beeld aanving en daarna doorloopt. Het aspect tijd, een vast muzisch element, botst met het wezen van een schilderij, dat je alle informatie hoe dan ook in één oogopslag meegeeft. Je kan het hoogstens herlezen om één van de lagen die je simultaan op elkaar gepresenteerd krijgt, te ontrafelen. De geschiedenis van een klassieke muzikale compositie verloopt horizontaal, die van een schilderij evenwel in de diepte. “Herschilderij” is een groot rood doek, dat zich al kijkend heerlijk laat schillen als een ui. Een soort stratigrafische rebus, die je meermaals op het verkeerde been zet. Een groot zinderend rood vlak priemt door herhalingen van een half-dekkende wittige schriftuur, wisselend van richting. Het is een geborstelde, lijmerige lavis, die hij hier en daar liet eroderen of wegwaste, nog voor die zich kon hechten. Daarboven verschijnen al dan niet uitgelokte accidentjes in hetzelfde rood als dat van de ondergrond en een complementair groen. Wat “geschilderd” of “herschilderd” werd, laat zich moeizaam onderscheiden. Op weg naar de diepere laag, door de bleke mist heen, hapert je blik aan de druiperige hoogsels, die op hun beurt een feestje zijn van in elkaar vloeiende kleuren. Als muziek, die Bart continu heeft opstaan onder het schilderen, al ergens sporen achterliet, dan is die zeker van het experimentele soort. Barts voorkeur gaat niet toevallig uit naar uithoeken van het muzikale spectrum die zuivere toon, maat en ritme laten desintegreren. Morton Feldman bijvoorbeeld, die elke structuur of partituur op losse schroeven zet, door de interpretatie van noten en rusten aan de uitvoerder over te laten. Of gitarist Fred Frith, die vertrekt vanuit het instrument, dat hij onderwerpt aan een verregaand sadisme. Zoals Bart de chemische verdraagzaamheid van zijn verf tart, zo knoeit Frith met zijn gitaar; een door de snaren getrokken wollen draad of drumstick, een gemanipuleerde pedaal: onconventionele methodes geven een onvermoed klankbereik. En John Cage prepareerde al piano’s met bouten en spijkers. Vergis u bij dit soort musici echter niet: ze geven één en ander uit handen aan het toeval, maar “utter chaos” is wel het laatste waar ze naar op zoek waren. Hun experiment bleef een onophoudelijke zoektocht naar controle, naar een balans tussen het “hasard” van de situatie en het meesterschap erover. Diezelfde dualiteit doordesemt de doeken van Bart. Zo af en toe verraadt een titel die ingesteldheid, dat zoeken naar macht over een ongecontroleerd proces. “Trying to reconstruct an attack of epilepsy” verwijst naar het sublieme onvermogen van de schilder, op zoek naar complete controle. Niets laat zich onmogelijker reconstrueren dan de absence van een epileptische aanval; bij uitstek een toestand waarin het bewustzijn je in de steek laat. Het geeft wel aanleiding tot schitterende doeken, waaronder eentje met een fel purper dat zich bloedend integreert in een wit vlak; een gesmoorde beweging die zich nog lijkt voort te zetten. Ik vertrouw Bart toe hoe sterk het me herinnert aan de appelflauwtes die ik kreeg in mijn kindertijd, geplaagd door benauwdheid in een overvolle kerk met Pasen.

Elders houdt de schilder de teugels sterk in handen. Op “Trashed”, “Disabled painting 1 en 3”, ‘Pieces’ of ”Freaked in” jongleert hij met een stroperige verf, die hij naar hartenlust alle kanten opduwt. Het dwingende gebaar en het sturen van de materie zijn hier extreem voelbaar. Het bewustzijn van de randen van het doek, die de bewegingen mee bepalen, evenzeer. Hier en daar speelt Bart met de kijker. Soms zelfs op het plagerige af, zoals Bernard Frize dat doet, zij het dan minder rationeel uitgedokterd en met meer momentane improvisatie. Rechte cesuren verraden zeer geplande tussenkomsten met tape en overlapping. De exacte methode wordt slim gemaskeerd. Dat “Freaked in” opgedragen werd aan trompetvirtuoos Dave Douglas, verbaast niet. Geen instrument laat beter het verglijden van klanken toe, terwijl het optimaal aangestuurd wordt door de adem van de speler.

In werken als “Musician’s painting”, “Another musician’s painting too” , “For Fred Frith” en “Another splash 1”, slaagt hij erin een mooie synthese te vinden tussen structuur, leesbaarheid en de vrije loop van de verf, waarin de laatste verworvenheden gerijmd worden met de rust van de horizontale werken van enkele jaren terug.

En wat te denken van het prachtige ‘To Christian Wolff’? Een onpeilbaar zwart doek, wisselend van schilderrichtingen als een soort ton-sur-ton matrix, met de intensiteit van een nachtelijke sterrenhemel. Die laatste associatie komt volledig op rekening van één van de witte spatjes rechtsboven, dat door zijn smoezeligheid de halo van een ster krijgt. Aan wie zou dit doek opgedragen zijn? Aan de man die muziek een politieke dimensie gaf, door de interpretatie van de muzikant te laten primeren op de wil van de dirigent en de componist? Of aan zijn naamgenoot, de Duitse filosoof, een volgeling van Leibnitz, met zijn onwrikbare geloof in een gedetermineerde schepping, waarbij alle verschijnselen en gebeurtenissen in het heelal logisch uit elkaar voortvloeien…Geen idee of Bart ook die tweede voor ogen had, maar wie dat zwarte zwerk inkijkt, houdt het wel voor mogelijk…De schilder als mikado-speler, die uit de gegeven soep van het toeval stokken vist, zich bewust van de draagwijdte en de gevolgen van elke handeling, in een poging greep te krijgen op de situatie.

Frederik Van Laere
2010